Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4154

Datum uitspraak2008-11-03
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-004906-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Haarlem, die de zaak in volle omvang heeft beoordeeld, heeft ter zitting van 28 augustus 2008 op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis beslist dat weliswaar de zogeheten onderzoeksgrond (ook wel: waarheidsvinding) is komen te vervallen, doch dat de gronden voor de voorlopige hechtenis thans gelegen zijn in het 12 jaarscriterium (zoals omschreven in art. 67a, lid 2 onder 1 Wetboek van Strafvordering) alsmede het recidivegevaar (art. 67a lid 2 onder 2 van dat zelfde Wetboek). Het hof sluit zich bij het oordeel ter zake van de rechtbank aan, mede gelet op het vonnis van de rechtbank Haarlem van 11 september 2008, waarbij de verdachte onder meer ter zake van de feiten waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden.


Uitspraak

Beschikking van 3 november 2008 Gerechtshof te Amsterdam parketnummer:23-004906-08 Het gerechtshof te Amsterdam, zesde enkelvoudige strafkamer, Beschikking op de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot verlenging van de termijn van gevangenhouding van: [verdachte], geboren te Haarlem op 1 december 1969, [adres] Het hof heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van verdachte, die bij vonnis van de rechtbank te Haarlem op 11 september 2008 is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld bij dit hof. De verdachte bevond zich op de dag van uitspraak van het vonnis in voorlopige hechtenis, krachtens een door genoemde rechtbank gegeven bevel tot zijn gevangenhouding. Het hof heeft gehoord de advocaat generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.J. Hardonk, die ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer van 29 oktober 2008 een mondeling verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte heeft gedaan. De beoordeling Onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte pleitnota, waarin de raadsman een juiste weergave geeft van de gang van zaken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte, stelt het hof vast dat daarbij door de verschillende instanties niet consequent is gehandeld. Wat er zij van de uiteenlopende beslissingen met betrekking tot de voorlopige hechtenis heeft het hof thans de vraag te beantwoorden of er gronden en ernstige bezwaren zijn die voortduring van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank Haarlem, die de zaak in volle omvang heeft beoordeeld, heeft ter zitting van 28 augustus 2008 op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis beslist dat weliswaar de zogeheten onderzoeksgrond (ook wel: waarheidsvinding) is komen te vervallen, doch dat de gronden voor de voorlopige hechtenis thans gelegen zijn in het 12 jaarscriterium (zoals omschreven in art. 67a, lid 2 onder 1 Wetboek van Strafvordering) alsmede het recidivegevaar (art. 67a lid 2 onder 2 van dat zelfde Wetboek). Het hof sluit zich bij het oordeel ter zake van de rechtbank aan, mede gelet op het vonnis van de rechtbank Haarlem van 11 september 2008, waarbij de verdachte onder meer ter zake van de feiten waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden. De ernst van de tegen verdachte gerezen bezwaren blijkt uit de omstandigheid, dat hij bij voormeld vonnis is schuldig verklaard aan misdrijven, als in het bevel tot gevangenhouding omschreven, waarvoor krachtens de wet voorlopige hechtenis is toegelaten. Nog steeds is ook vervuld een der voorwaarden bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, naar blijkt uit de feiten en omstandigheden, welke bij de laatste te dezer zake gegeven beschikking als gronden voor het bevel tot voorlopige hechtenis worden vermeld. Door de verlenging van de termijn van de gevangenhouding als gevorderd zal de duur van de voorlopige hechtenis, die van de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet overtreffen en het is voorshands ook niet aannemelijk te achten dat daardoor de duur van de bij veroordeling in hoger beroep op te leggen straf zal worden overschreden. Naar het oordeel van het hof zal de rechter die in hoger beroep over de strafzaak als geheel beslist bij die beslissing onder ogen dienen te zien of en zo ja, hoe aan de inconsequente gang van zaken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte gevolgen dienen te worden verbonden. De beslissing Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Beveelt de verlenging van de gevangenhouding van de verdachte met 120 (HONDERDTWINTIG) dagen, te ondergaan in bovengenoemde huis van bewaring, althans een huis van bewaring. Deze beschikking is gegeven te Amsterdam in raadkamer op 3 november 2008 door mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, voorzitter, in tegenwoordigheid van A.J.W. van Kalken als griffier. De advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte. Amsterdam, 3 november 2008 De advocaat-generaal,